Jong
en
Vlaams

1831: stokslagen voor het spreken van Iers op school

De negentiende eeuw stond zowel voor Vlaanderen als Ierland voor de haast onafwendbare ondergang van de eigen volkstaal. De Vlaamse beweging slaagde er na decennia taalstrijd in om het Nederlands – theoretisch gezien – op gelijke voet te plaatsen met het Frans en de bewaring ervan in onze regio te verzekeren. In Ierland waren de nationalisten minder succesvol in het bewaren van hun taal. Aan het begin van de jaren 1800 was het Iers-Gaelisch nog de taal van de grote meerderheid van de Ieren. In 1801 spraken vier op vijf Ieren nog hun eigen taal. Slechts in de grootsteden en handelscentra begon het Engels binnen te dringen. Aan het einde van de negentiende eeuw was het Iers echter teruggedrongen naar het afgelegen westen.

Economische, sociale en politieke factoren zetten de Ierse taal sterk onder druk. Rijkdom en aanzien waren het exclusieve voorrecht geworden van de aanhangers van de Engelse overheersing. Het Engels was de taal van de administratie, het zakenleven, kortom van elk beroep waardoor men een hogere sociale positie veroverde of behield. Wie op dit laatste een kans wilde maken, ging op in het verengelste milieu van de balie, het onderwijs, de geneeskunde, … Meer en meer werd de eigen taal verwaarloosd door de gegoede klasse. Het Iers werd de taal van de armen, die niet begrepen of althans niet meer gesproken werd door de ‘grote heren’.

Het noodlottigste voor het behoud van de Iers taal was het netwerk van de door de Engelsen georganiseerde volksscholen. In deze ‘national schools’ werd vanaf 1831 ‘neutraal’ onderwijs verstrekt aan katholieke en protestantse kinderen samen. Deze scholen boden de Ieren de kans tot een basisopleiding, maar betekenden ook dat ze in de feiten afstand namen van hun cultuur. De national schools waren volledig Engels naar taal en geest. Niet alleen was het Engels de voertaal van het onderwijs, maar was alles erop gericht het gebruik van het Engels te bevorderen en het Iers-spreken, ook buiten de school, tegen te werken. Ierland kende, net als Vlaanderen, het ‘signum’ of ‘tally’ in Ierland: een blokje hout, aan een koord rond de hals gedragen door het kind dat op de speelplaats het misdrijf beging zijn eigen taal te spreken. De leerling moest overigens zijn speurders en verklikkerstalent ontwikkelen om een ander slachtoffer te vinden. Hij die op het einde van de dag het ‘tally’ droeg, werd getuchtigd met de roede. De ouders werden verzocht thuis voor elk Iers woord een knoop in de koord te leggen; op school werd het kind dan gestraft volgens het aantal knopen.

Wijlen historicus Arthur De Bruyne beweerde in zijn werk Sinn Féin uit 1969, dat wie Iers sprak onverbiddelijk werd “geconfronteerd met de ‘scoreen’. Dat is een houten stokje dat de kinderen om de hals moesten dragen. Telkens ze betrapt werden op het spreken van Iers sneed de onderwijzer er een kerf in. Een bepaald aantal inkepingen werd afgestraft met stokslagen. Veel ouders steunden deze praktijk, omdat Gaelic in die tijd werd geassocieerd met armoede en achterlijkheid.” Wie vooruit wilde, moest de taal van de elite leren. Ouders die niet wilden dat hun kinderen analfabeten zouden zijn, moesten dulden dat hun kinderen naar de taal van hen vervreemdden. En ook naar de geest, daar deze kinderen werden opgevoed met de idee dat er geen Iers volk bestaan had noch bestond.

De Ierse voorman Patrick Pearse zal later in een bekend essay het Engels onderwijssysteem brandmerken als de ‘Murder Machine’, de moordmachine van de Ierse taal en cultuur.

Nick Peeters

Deel dit bericht op uw sociale mediakanalen of verzend de link met een E-post bericht.

Facebook
Twitter
LinkedIn
Pinterest
Telegram
WhatsApp
E-Post