De tragiek van de Eerste Wereldoorlog
Zoals beschreven in de vorige uitgaven van Grondvest had de Vlaamse beweging in de negentiende eeuw grote stappen vooruit gezet. Die eeuw van eventuele voorspoed stierf echter een pijnlijke dood in 1914. De nasleep van het vier jaar durende conflict zou de opgang van het Vlaamse volk met zware hypotheken belasten. Vanaf 1914 evolueerde de Vlaamse beweging tot een beweging, die volgens wijlen Manu Ruys ging voor een ‘nationale strijd, gevoerd met bittere verbetenheid, laster, verdachtmakingen, broodroof, broederhaat, ideologische verscheurdheid, moord en terechtstellingen.’ In augustus 1914 was het gedaan met optochten en romantische studentenavonden. Vlaanderen werd meegesleurd in de stroom van de internationale conflicten, zonder dat het inspraak of beslissingsmacht bezat. Veel Vlaamse leiders konden hun volgelingen geen verantwoorde raad geven in de verwarrende gebeurtenissen. De inval van de Duitse legers verraste niet alleen de vertegenwoordigers van de anti-Vlaamse Belgische staat, maar ook de Vlaamsgezinden. De Vlaamse beweging streefde immers naar een onverfranst, maar óók onverduitst Vlaanderen. Toch staat vast dat een aantal flaminganten was opgegroeid in een vage, pro-Duitse stemming. Zij voelden zich verbonden met de Duitse cultuur, die ‘zoveel dichter lag dan de Franse’. Er leefde een gevoel van verwantschap met de grote buurman in het oosten, die door sommigen beschouwd werd als een tegengewicht voor de Franse macht. De Duitse agressie jegens Vlaamse burgers werd dan ook door velen onmiddellijk veroordeeld als een verraderlijke daad.
De inval van Duitsland in België leidde initieel tot een grote nationale eensgezindheid. Haast heel Vlaanderen stond achter koning Albert en velen luisterden ontroerd naar de vorstelijke oproep: “Vlamingen, gedenkt de slag der gulden sporen!” Dit gevoel werd aanvankelijk niet gekwetst door de venijnige artikelen, die in Frans-Belgische kranten verschenen en waarin flamingantisme werd vereenzelvigd met germanisme en gedreigd werd ‘dat na de oorlog de tijd van de Vlaamsgezinden voorbij zou zijn.’ De Vlamingen kenden de methoden van de Belgicistische pers en verloren er hun kalmte niet bij. De afkeer voor de Duitse vijand bleef dan ook algemeen, op enkele uitzonderingen na. De aanvankelijke ‘vaderlandsliefde’ bleek onder andere in het tijdens de oorlog opgerichte Vlaamsgezinde blad De Vlaamsche Leeuw: “In deze tijden van trouw en beproeving, scharen wij ons, Vlamingen, samen met onze Waalse broeders, rond onze Belgische driekleur en delen met hen dezelfde nood en dezelfde gevaren. Wij zijn overtuigd dat, wanneer de eindzegepraal zal behaald zijn, wij samen, ook dezelfde rechten zullen delen.” Uit het laatste stukje van dit citaat sprak de redactie de hoop uit dat na de oorlog het Nederlands op voet van gelijkheid met het Frans zal behandeld worden.
De Duitse bezettende overheid was vlak na de inval niet erg vertrouwd met de binnenlandse Belgische verhoudingen en ageerde dan ook voorzichtig. Toch zou de Duitse politiek duidelijkere vormen aannemen naarmate de bezetting in steviger voegen trad. De regering te Berlijn moedigde alles wat de eenheid en het Franse karakter van de Belgische staat in het gedrang kon brengen aan. De Vlaamse beweging werd bekeken als een nuttig instrument daartoe bezien. De volgens hen ‘Germaanse’ Vlamingen kwamen daarbij als bevoorrechte bondgenoten in aanmerking. Deze Duitse manier van werken was niet uniek. Immers deden ze in Oost-Europa en de moslimwereld hetzelfde, waarbij ze nationale groeperingen opzetten tegen de gevestigde orde om dan zelf in de plaats daarvan te kunnen treden.
De Duitsers speelden handig in op de geleidelijke ongerustheid in de Vlaamsgezinde kringen, omdat de anti-Vlaamse hetze in de Belgische pers in Frankrijk bleef voortduren en niet werd afgeremd of tegengesproken door de gevluchte Belgische regering in Le Hâvre. Vooraanstaande Franstalige publicisten, waarvan men wist dat ze goed bevriend waren met ministers en generaals, publiceerden dagelijks hatelijke aanvallen op Vlaanderen en de Vlaamse beweging. Een mooi citaat om deze houding te illustreren stamt uit augustus 1915: “La Belgique de demain sera latine ou elle ne sera rien.”
Als gevolg van deze situatie besloten de Vlaamsgezinden met elkaar overleg te plegen. Sommigen waren het idee toegedaan de storm van de oorlog te laten overwaaien en passief te blijven. Anderen vreesden echter, dat de Belgische regering na de oorlog agressief anti-Vlaams zou kunnen optreden. Deze personen stelden voor gewoon verder te werken aan de vernederlandsing van het land, spijt de Duitse aanwezigheid. Enkelen van hen opperden zelfs gebruik te maken van Duitse hulp om hun doelen te verwezenlijken. Over de gevolgen van deze gedachtegang en de Vlaamse beweging vanaf de tweede helft van de Eerste Wereldoorlog meer in de volgende editie.
Nick Peeters
Deel dit bericht op uw sociale mediakanalen of verzend de link met een E-post bericht.