Onwil bij naleving taalwetten!
De eerste taalwetten waren er dan wel doorgeraakt, maar de Franstalige elite in ‘ons’ land was niet erg onder de indruk. Ze wisten immers goed dat de regering, de administratie, het hofleven, het kerkelijk gezag en het leger allemaal het Frans zouden blijven gebruiken. De wetten nooit volledig toepassen, dat was het doel. Zo pleitte de Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx op 13 juni 1907, ongeveer dertig jaar na de invoering van de eerste taalwetten, in het parlement:
“En inderdaad, niettegenstaande de ingevoerde taalwetten en herhaalde klachten, worden onze Vlaamsche boeren, arbeiders en burgers nog steeds behandeld alsof zij in een vreemd land woonden of Belgen van « tweeden rang » waren.”
Tientallen jaren na de invoering van de eerste taalwetten was dus in de praktijk nog weinig tot niets veranderd.
Ook in het noorden bleef de elite dus grotendeels Franstalig, terwijl ze een stevige druk uitoefende op het Vlaamse ‘proletariaat’. De kleine Vlaamse arbeider en burger kon van niets mooiers dromen dan dat hun kinderen Frans leerden om het hogerop te brengen in het leven. Sommigen verworpen de Vlaamse moedertaal, want ‘daar zat toch niets in’. Een groot minderwaardigheidscomplex maakte zich meester van de Vlamingen, een complex dat ook vandaag bij Vlamingen merkbaar is.
“… dat wij de toepassing voorstaan op de inrichtingen van het vrij middelbaar onderwijs van de taalwet van 1883, die reeds een zeer gunstigen invloed op de ontwikkeling van ons volk heeft uitgeoefend, niettegenstaande zij naar het voorbeeld van onze andere taalwetten, waarvan het spreekwoordelijk is geworden dat zij gemaakt zijn om niet te worden nageleefd, nog geenszins naar de letter is uitgevoerd geworden.”
Leo Augusteyns, Vlaamsgezinde liberaal uit Antwerpen, over de negering van de taalwetten door de Franstalige Belgische elite (Belgisch parlement, 20 juni 1907)
De elitaire Franstalige klasse zag de taalwetten niet alleen als zinloos aan, maar ook als ergerlijk. De wetteksten verstoorden immers alleen maar de maatschappelijke orde en werkten de verfransing van Vlaanderen tegen. De Vlaamsgezinde volksvertegenwoordigers toonden grote moed door in het parlement keer op keer aan te dringen op een degelijk naleven van de wetten. Hierdoor raakten zij in de intellectuele wereld vaak zelf in de problemen. De Franstaligen zagen hen immers als onruststokers en spelbrekers, die uitgestoten dienden te worden.
De strijd met de elite kon men echter niet strijden vanuit een onderdanige positie. De Vlaamsgezinden waren zich ervan bewust dat ze moesten proberen in grotere aantallen door te stoten naar de hoogste posities van het land. Na decennia van tegenstand was immers duidelijk dat de vernederlandsing van Vlaanderen pas kon slagen wanneer ze van bovenuit werd doorgevoerd. Vele ouderen waren echter nauwelijks bereid het Belgische model te veranderen. De jeugd daarentegen was wél vatbaar voor nieuwe ideeën. Daarover meer in het volgende nummer!
Nick Peeters
Deel dit bericht op uw sociale mediakanalen of verzend de link met een E-post bericht.